Het inlaatwerk van de hoogwatergeul ligt onder de 800 meter lange Tolbrug. Het inlaatwerk bestaat uit een dijkje en 60 kleppen van elk 12 meter lang en 1,05 meter hoog. Bij normale (jaarlijkse) hoge waterstanden houdt de inlaat het water van de IJssel tegen. Daardoor kunnen agrariërs het achterliggende gebied voor landbouw blijven gebruiken. Pas als de waterstand de bovenkant van de kleppen bereikt (dit is bij een waterstand van 5,65 meter +NAP (Normaal Amsterdams Peil)), gaan de kleppen open en stroomt de hoogwatergeul mee met de IJssel. Hierdoor wordt het water van de IJssel sneller afgevoerd, waardoor de waterstand daalt.
De kleppen gaan open door ze met cilinders op te hijsen, die zijn bevestigd aan (rode) jukken op de brugpijlers. De bediening is vanaf de brug mogelijk met een powerpack op een aanhangwagen, waarmee elke klep afzonderlijk geopend wordt. Het duurt ongeveer drie minuten om een klep te openen.
In eerste instantie worden 13 kleppen geopend ten westen van de hoogspanningsmasten. Over deze eerste kleppen is de inlaat en het land erachter extra beschermd tegen de grote krachten van het instromende water. Om de krachten op de rest van de constructie en achtergelegen land te beperken worden de overige kleppen pas geopend als de waterstand in de geul een hoogte van 3,70 meter + NAP (Normaal Amsterdams Peil) heeft bereikt. Deze hoogte-markering is aangebracht op een van de Tennet mastvoeten direct achter de inlaat.
Waarom is gekozen voor de naam Tolbrug?
De Tolbrug over de inlaat, is vernoemd naar het Tolhuis dat hier vroeger stond, ongeveer op de huidige plek van de oprit naar de brug. Het vernieuwde Tolhuis moest in 2014 worden afgebroken omdat de hoogwatergeul werd aangelegd. Oorspronkelijk lag het Tolhuis aan de Kerkdijk op de grens van Heerde en Veessen. Het werd in 1854 gebouwd, toen de verbreding en verharding van de Kerkdijk, een belangrijke schakel in het verkeer van en naar Deventer, werd voltooid.